De eerste dag in de revalidatiekliniek

Written by Emma

In een eerdere blog heb ik geschreven dat ik bezig ben met een boek. Ik ben al een heel eind, dus het is tijd voor een sneak peek. Zie hier, een deel uit hoofdstuk 11. Mijn allereerste dag in de revalidatiekliniek.

Na twee weken was het tijd om aan mijn revalidatietraject te beginnen. In het ziekenhuis werd besloten dat ik poliklinisch mocht gaan revalideren, wat erop neer kwam dat ik elke dag met de taxi van Schijndel naar het revalidatiecentrum in Tilburg moest. Ja, dat kostte flink wat energie, maar ik hoefde gelukkig niet een half jaar lang in een kliniek te wonen.

            De eerste dag reed mama met me mee. We hadden eerst een gesprek met de revalidatiearts. Mama hielp me uit de auto en zette me in een rolstoel. Ik kon wel wat lopen, maar vooral korte afstanden binnenshuis. Nu moest ik van de parkeerplaats naar de kliniek lopen, en god weet hoe groot de afstanden daar nog waren. We waren ruim op tijd en moesten nog wat tijd zien te doden. Ik moest plassen, dus mama reed me naar de wc. Toen ik vervolgens mijn handen ging wassen, hing er een kaart. Hierop stond stap voor stap uitgelegd hoe je je handen schoon kreeg. “Vergeet uw polsen niet!” Jeetje mina, dacht ik. Waar ben ik beland? Dit is toch geen fucking basisschool? Ik voelde me klein. Ik was degene die in deze kliniek terecht was gekomen, dus die kaart was voor mensen zoals ik bedoeld. Ik werd er verdrietig van.

            Toen ik klaar was op de wc, werden we naar wachtruimte twee verwezen. Mama duwde me voort door een lange, ietwat rumoerige gang. Aan de zijkant stonden allemaal stoelen met mensen die aan het wachten waren op het begin van hun therapie. Het voelde bijna als een soort catwalk. Ik had overduidelijk bijzondere mode aan, want ik werd aangestaard alsof ik een soort aliën was. Het werd stil. Je kon het medelijden voelen en de gedachten van iedereen bijna horen. “Jeetje, die is jong. En dan al in een revalidatiekliniek. Wat sneu. Wat zielig. Ze kan niet meer zelf lopen. Arme meid.” Ik geneerde me. Wist niet waar ik mijn armen moest laten en wilde dat iedereen gewoon doorging met zijn gesprek. Toen ik voorbij was, gebeurde dat ook.

Het gesprek met de arts ging goed. Het was een lieve vrouw van ergens eind dertig. Ze nam de tijd voor me, snapte dat ik emotioneel was en besprak het behandelplan met ons. De eerste twee weken zouden ze me gaan observeren om te kijken welke therapieën ik nodig had, en dan zou het echt gaan beginnen. We kregen een rondleiding door de kliniek en er werd verteld waar ik moest zijn voor welke therapie.

“Voor fysiotherapie en logopedie mag je hier plaats nemen.” 

“Logopedie?” vroeg ik haar. “Ik kan toch prima praten?” Maar dat hoorde bij de observatie. Ik werd op alle mogelijke disciplines getest, om een zo goed mogelijk behandelplan voor me op te kunnen zetten.

“Hier is de fitnessruimte. Daar zal je in het vervolg ook veel te vinden zijn.”

Ik keek naar binnen. Overal waar ik kon kijken zag ik kinderen in loopkarretjes rondrennen, mensen met geamputeerde benen die probeerden te lopen met een prothese, en mensen die halfzijdig verlamd waren en overduidelijk een beroerte hadden gehad, zoals ik. Een naar gevoel bekroop me. Ik moest revalideren, dus ik was net als zij. Ik was gehandicapt geworden. De rest van de rondleiding heb ik nauwelijks gesproken, om mijn tranen te bedwingen. Eenmaal terug in de auto belde ik Ivo. Ik vertelde hem hoe het geweest was en moest huilen. Het had me zoveel energie gekost, dat ik niet meer uit mijn woorden kwam.

“Er waren kinderen in, in, in, in, in, in…” Ik haalde even rustig adem. “Overal waren kinderen in loopkarretjes. En mensen zonder hoofd. Zonder stoel.”

Ik probeerde te zeggen dat er mensen zonder benen waren, maar ik kwam niet op het woord. Ivo kalmeerde me en zei dat ik lekker moest gaan rusten, en dat ik het hem vanavond allemaal mocht vertellen.

De tweede dag ging een stuk beter. Mama en ik hadden de dag ervoor de hele kliniek gezien, en de afstanden vielen best mee. We namen de rolstoel mee, maar zouden hem in de auto laten liggen. Ik ging zelf lopen, en als het teveel werd, zou mama mijn rolstoel halen. Ik wilde die mensen langs de catwalk laten zien dat ik eigenlijk nog heel veel kon. Dat ik echt niet gehandicapt was.

            Er stond logopedie op het programma. De logopedist kwam ons halen uit de wachtruimte, en samen gingen we een klein kamertje binnen. Er stond een bureau, zo’n bed dat je ook wel eens bij de dokter ziet staan, een wasbak (met zo’n zelfde instructies om je handen te wassen als die ik op de eerste dag gespot had) en drie stoelen. We namen plaats.

“Zo, Emma. Een herseninfarct. Dat is niet niks.”

Goh.

“Ik ga wat oefeningen met je doen en wat vragen aan je stellen, om te kijken of het zinvol is om logopedie toe te voegen aan je therapie pakket.”

Laat maar komen, dacht ik.

“Zoals ik je nu al een beetje gehoord heb, denk ik dat het qua praten helemaal prima gaat met je. Heb je wel eens moeite met slikken?”

SLIKKEN POTVERDIKKE. Dat zei mijn oma vroeger als één van mijn neefjes kwijlde.

“Nee, daar heb ik geen problemen mee”, zei ik.

“Zever je wel eens tijdens het eten?” Mama en ik begonnen te lachen. Vroeg ze dat nou echt op deze manier?

“Nee, ik zever niet tijdens het eten.” Eigenlijk was het helemaal niet grappig. Ik had nooit beseft dat een infarct ook daar schade aan kon aanrichten.

“Heb je wel eens moeite met op woorden komen?”, de volgende vraag van de logopedist sloeg wél op mij. Dat had ik. Ik sloeg vaak op tilt of kon de juiste woorden niet vinden. Maar dat had ik alleen als ik oververmoeid was. De logopedist kwam tot de conclusie dat logopedie niet nodig was voor me, maar als ik er echt last van ondervond, dan mocht ik haar alsnog benaderen.

1 thought on “De eerste dag in de revalidatiekliniek

  1. Eefje says:

    Zo herkenbaar dit Emma. Mooi verwoord.

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *